Overslaan en naar de inhoud gaan

Werkgeversaansprakelijkheid


Arbeidsongeval

Regelmatig komen er berichten in het nieuws voorbij over een werknemer die tijdens de uitoefening van zijn werk letsel oploopt. Of erger nog, overlijdt. De vraag rijst dan of er iemand aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die daardoor ontstaat.

Werkgevers zijn verplicht ervoor te zorgen dat hun werknemers veilig en gezond kunnen werken. Wat dit precies betekent, staat onder andere in de Arbeidsomstandighedenwet en het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Doet er zich onverhoopt een ernstig ongeval voor, dan dient dat gemeld te worden bij de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (verder: Inspectie ZSW). Zij is belast met toezicht op een gezonde en veilige werkomgeving. De Inspectie SZW werkt preventief door bijvoorbeeld het sluiten van een bouwplaats, maar houdt zich na een ernstig ongeval ook bezig met onderzoek naar de toedracht en treft de waar nodig maatregelen.

Naast de Arbowetgeving staan in titel 10 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) bepalingen over de arbeidsovereenkomst. Bij een arbeidsongeval is met name artikel 7:658 BW van belang. Voor de leesbaarheid van deze blog gebruik ik de begrippen werknemer en werkgever. Deze begrippen zijn echter ruim; een stagiair of zzp’er valt bijvoorbeeld ook onder de bescherming van artikel 7:658 BW.

Het artikel bepaalt in lid 1 dat de werkgever verplicht is de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee arbeid wordt verricht, op zodanige wijze moet worden ingericht en onderhouden als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Ook moet de werkgever zodanige maatregelen treffen en aanwijzingen verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Met andere woorden: de werkgever is gehouden die maatregelen te treffen die redelijkerwijs noodzakelijk zijn om ongevallen die zich bij de uitoefening door de werknemer van zijn werkzaamheden zouden kunnen voordoen, te voorkomen.

Lid 2 van hetzelfde artikel bepaalt dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.

Kort en goed komt het erop neer dat een werkgever aansprakelijk is voor de schade die een werknemer lijdt als gevolg van een ongeval dat hem tijdens de uitoefening van het werk overkomt. Dit is slechts anders wanneer de werkgever kan aantonen aan de zorgplicht te hebben voldaan en al het nodige heeft gedaan om het ongeval te voorkomen.

De invloed van de werknemer op het ongeval is tot op zekere hoogte niet van belang. Dat het ongeval de werknemer is overkomen door het uitoefenen van het werk moet vaststaan. Hoe het ongeval exact is gebeurd hoeft de werknemer niet te bewijzen. Aan aansprakelijkheid kan slechts worden ontkomen indien de werkgever stelt, en zo nodig bewijst, dat nakoming van zijn zorgplicht het ongeval niet zou hebben voorkomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Dit is daarom een verstrekkende bescherming van de werknemer.

Snijden met een mes

De Hoge Raad oordeelde in 2002 over een zaak waarin een werknemer keukenwerkzaamheden uitvoerde, waaronder het snijden en smeren van zachte broodjes. Zij heeft zich bij het doorsnijden van het eerste broodje met een broodmes in de wijsvinger van haar linkerhand gesneden. Daarbij is een zenuw van haar linkerwijsvinger geraakt, waarvoor zij diezelfde dag in het ziekenhuis geopereerd is.

De Hoge Raad oordeelde in dit geval dat het een feit van algemene bekendheid is dat een broodmes scherp is en dat een werknemer bij het gebruik daarvan het gevaar loopt om zich te snijden. Ook geeft de Hoge Raad aan dat artikel 7:658 BW niet bedoeld is om een absolute waarborg te scheppen. In dit geval was de werknemer een ervaren kracht, werd ze niet afgeleid en wijken de werkzaamheden niet af van in de thuissituatie regelmatig voorkomende werkzaamheden, waarvoor – buiten de normale voorzichtigheid – geen bijzondere aandacht of kennis is vereist. De werkgever had derhalve aan de zorgplicht gedaan en was niet aansprakelijk voor de schade van de werknemer.

Werken op hoogte

De Rechtbank Noord-Nederland deed onlangs uitspraak in een zaak over de val van een schilder. Hij was in het kader van zijn werk wanden/plafonds aan het voorstrijken (stuc primen) op een bouwplaats. Het hoogste punt in de kamer waar eiser bezig was, was circa 4.40 meter. De werknemer stond op een huishoudtrap die hij bovenop het werkplatform van een verrolbare kamersteiger had geplaatst, vanaf waar hij ten val is gekomen.

De rechtbank oordeelde dat er geen sprake is van een beperkt veiligheidsrisico als er op hoogte wordt gewerkt. Dat het een eenvoudige en kleine klus was, speelt bij dat oordeel geen rol. Bekend was dat de meerderheid van de medewerkers op de bouw wekelijks op hoogte werken, dat daar risico's aan verbonden zijn en dat de gevolgen van die risico's, waaronder valgevaar, groot zijn. Dit brengt mee dat op werkgever de plicht rustte om voldoende maatregelen te nemen om een ongeval als hier aan de orde te voorkomen. Dergelijke maatregelen heeft zij naar het oordeel van de rechtbank niet (voldoende) genomen. Zo blijkt uit het rapport van de Inspectie SZW dat er geen toezicht was op de bouwplaats ten tijde van het ongeval, dat de RI&E van gedaagde onvolledig was (het risico van werken op een rolsteiger is daarin niet beschreven) en dat gedaagde geen veilige werkwijze had ontwikkeld ten aanzien van het werken op een rolsteiger. Ook waren hulpmiddelen (lange ladder, telescoopstok) waarmee de werknemer wel veilig had kunnen werken niet op de bouwplaats aanwezig. Het is juist een verplichting van de werkgever er voor te zorgen dat de juiste materialen om veilig te werken op de bouwplaats aanwezig zijn. Hij kan dan ook niet met succes aan de werknemer tegenwerpen dat hij zelf om bepaalde hulpmiddelen had moeten vragen. De werkgever werd aansprakelijk geacht.

Val na duizeligheid

Als laatste voorbeeld bespreek ik een recente uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant. Een medewerker voelde zich niet goed, waarna hij op instructie van een collega op een stoel heeft plaatsgenomen. Na circa een minuut ging de medewerker staan en vervolgens viel hij voorover op zijn hoofd. Hij liep blijvend letsel op en stelde zijn werkgever aansprakelijk.

Het is vaste rechtspraak dat het begrip ‘in de uitoefening van zijn werkzaamheden’ ruim moet worden uitgelegd. Daarvan was ook in dit geval volgens de rechtbank sprake. Vervolgens is de vraag of de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan. Er waren doeltreffende maatregelen getroffen op (onder meer) het gebied van eerste hulp bij ongevallen, waaronder de aanwezigheid van bedrijfshulpverleners en interne regelingen. De betrokken medewerkers hebben volgens deze interne regelingen adequaat gehandeld. De werkgever werd niet aansprakelijk geacht op grond van artikel 7:658 BW.

Uit de voorbeelden volgt dat de vraag of een werkgever aansprakelijk is voor letsel van een werknemer afhangt van de omstandigheden van het ongeval. Bovendien zijn er – naast een beroep op artikel 7:658 BW – juridisch gezien meer mogelijkheden om een werkgever succesvol aansprakelijk te houden, waaronder bijvoorbeeld een beroep op artikel 7:611 BW. Daarover meer in een toekomstige blog.